Spring naar inhoud

Omgevingsfactoren

(Omgevings)factoren die van invloed zijn voor hobbyverenigingen in de dierhouderij

Omgevingsfactoren, c.q. ontwikkelingen die belangrijk zijn voor het in stand houden van het NSPS en ook bepalend moeten zijn voor de koers van het NSPS kunnen worden onderverdeeld in:

a. Financieel-economische ontwikkelingen
b. Politieke factoren en overheidswetgeving
c. EU wetgeving en internationaal overleg
d. Landschappelijke en sociale ontwikkelingen

Ad a. Financieel-economische ontwikkelingen

Hoewel de economische crisis in sommige sectoren nog lang zal na-ijlen, is er in de breedte genomen sprake van een toenemend vertrouwen bij de consumenten. Op grond hiervan mag worden verwacht dat veel mensen weer bereid zijn geld te steken in voor hun interessante zaken, maar dat meer dan voorheen een prioriteitsafweging zal worden gemaakt. Dat geldt ook voor keuzes en bestedingen die worden gedaan in de hobbysfeer. Algemeen geldt dat de consument kritische en mondiger is geworden. Uit een groot aanbod zal op basis van prijs en kwaliteit een keuze worden gemaakt ook als het gaat over de aanschaf en de houderij van hobby dieren. Met name bij hobbymatige activiteiten spelen niet alleen materiële maar ook immateriële overwegingen een grote rol. De vraag ‘wat heb ik er zelf aan’ en ‘in welke mate maakt het mijn leven mooier’ is steeds meer bepalend voor het bestedingsgedrag van mensen.

Ad b. Politieke factoren en overheidswetgeving

Binnen de huidige politieke constellatie wordt heel sterk gefocusd op een verantwoorde en diervriendelijke omgang met dieren. Dit geldt zeker voor dieren die hobbymatig worden gehouden. Dierenwelzijn, ziektepreventie en een milieubewuste omgang in de dierhouderij staan hoog op de politieke agenda. Dit vertaalt zich ook voor de paardensector in nieuwe wetgeving, c.q. aanscherping en uitbreiding van bestaande wetgeving op de terreinen van:

– Identificatie en registratie van dieren en houders van paarden
– Regelgeving op het terrein van dierenwelzijn
– Aanscherping van regels voor het transport van dieren
– Toepassing van de mestwetgeving ook voor de paardensector
– Toepassing van minder gunstige financiële regelingen voor de paard- en ponyhouderij
– Verdere afbouw van bestaande subsidieregelingen
– Beperkende bepalingen met betrekking tot de acceptatie van (kleinere)pony’s als deelnemers aan wedstrijden

Naast introductie en aanscherping van regelgeving voor de paardenhouderij is de overheid stellig voornemens in de komende jaren meer aandacht te besteden aan een strikter handhavingsbeleid.

Ad c. EU wetgeving en internationaal overleg

Harmonisatie in regelgeving van de lidstaten, gecombineerd met het opheffen van belemmeringen in de intracommunautaire handel in dieren en dierproducten is uitgangspunt voor een groot aantal EU richtlijnen, die dwingend worden opgelegd aan alle EU lidstaten. In vergelijking met andere landen kent Nederland een traditie voorop te lopen in de vertaling en handhaving van EU richtlijnen bij nationale wetgeving. Nederland staat daarin nog steeds bekend als het braafste jongetje van de klas.

Naast en binnen de (kader)regelgeving vanuit het publieke domein is er sinds de negentiger jaren, binnen het internationale verband van Shetland pony stamboeken, onder leiding van het moederstamboek uit Engeland, een geconstitueerd (ISPC) overleg waarbinnen diverse onderlinge private afspraken tussen de stamboeken in de lidstaten van kracht zijn geworden o.a. over de manier waarop fokkerijregels worden toegepast en over de voorwaarden waaronder fokproducten van het ene stamboek worden erkend en gerespecteerd bij andere stamboeken. Door een gewijzigde opstelling van het bestuur van het moederstamboek in 2008 is een streep gehaald door de rechtsgeldigheid van deze private afspraken. Gevolg hiervan is dat zowel het moederstamboek als ook de dochterstamboeken binnen de EU voor de manier waarop zij samenwerken in formele zin zich uitsluitend laten leiden door de kaders van de EU richtlijnen, waarbij er regelmatig verschillen van mening zijn over de interpretatie en toepassing van EU richtlijnen.

Ad d. Landschappelijke en sociale ontwikkelingen

Het buitengebied van Nederland ontwikkelt zich in toenemende mate tot een parklandschap, waarbij grootschalige en intensieve landbouw – en veehouderijbedrijven worden geconcentreerd in zgn. landbouwontwikkelingsgebieden (log’s). Het kleinschalige agrarische landschap wordt in toenemende mate wordt bevolkt door historisch aan de agrarische sector gelieerde mensen die hun inkomen buiten de landbouw verdienen en door burgers die zich kunnen permitteren hun geluk buiten de stedelijke gebieden te zoeken. Veel van de in het buitengebied woonachtige mensen met een agrarische achtergrond zijn veelal hobbymatig in het bezit van dieren, terwijl ook een toenemend aantal mensen (denk aan de babyboom generatie die nu gepensioneerd raken) van buiten de agrarische sector uitsluitend als rustzoeker en recreant zich in het buitengebied vestigen op locaties waar voorheen agrariërs hun bestaan vonden. Sommigen van deze rustzoekers gaan ook over tot de aanschaf van paarden, pony’s of andere diersoorten en ontwikkelen zich tot een nieuwe categorie hobbyboeren. In de paardensector praat men dan over ‘mensen met paarden’ in plaats van vanouds over ‘paardenmensen’.
Naast hobbymatige dierhouderijen zijn in het historische kleinschalige landschap een groot aantal bedrijfsmatig bezig in de paardenhouderij (maneges, africhtingsstallen, opfokbedrijven, hengstenhouderijen, etc.) Ook is een sterke toename waarneembaar van het aantal zorgboerderijen of kinderboerderijen waar al dan niet therapeutisch vermaak wordt geboden met de op die bedrijven aanwezige dieren.

Een belangrijk kenmerk van de huidige maatschappij is dat mensen veel meer individualistisch reageren en functioneren en als gevolg daarvan een natuurlijke afkeer ontwikkelingen tegen bestaande gezagsstructuren en voor zichzelf een zo groot mogelijke vrijheid creëren. Steeds meer staat het eigen belang en het eigen welbevinden centraal. Mede hierdoor staat het verenigingsleven en de voorheen sterke maatschappelijke verbanden (kerken, politieke partijen, etc.) onder druk. Het echt gaan voor een gemeenschappelijk doel en het zich langdurig binden in relaties wordt is voor steeds minder mensen een levenspatroon geworden.
Verenigingen moeten er heel veel voor doen om hun ledenbestand op peil te houden en de bereidheid zich langdurig als vrijwilliger in bestuurlijke en andere posities te binden aan een club wordt steeds minder gevonden. Er moet heel veel uit de kast worden gehaald om mensen langdurig enthousiast te houden voor een gemeenschappelijk doel of samenlevingsverband. Door de consumptieve en individualistische opstelling zijn de mensen ook veel mondiger en kritischer geworden. Alleen wanneer er sprake is van absolute consensus over een gemeenschappelijk doel is het mogelijk constructief en doelgericht van gedachten te wisselen over zaken die belangrijk zijn voor de realisering van de doelstelling. Daar waar deze consensus ontbreekt ontaarden discussies veelal in individuele profileringen waarbij ieder afzonderlijk vecht voor een eigen belang.

De indruk bestaat dat bovengenoemde aspecten meer spelen bij landelijke verbanden en in mindere mate aan de orde zijn bij kleinschaliger verbanden op een lokaal niveau. Voor zaken die dichter bij de leefwereld van mensen speelt, bestaat er kennelijk meer interesse en is er meer bereidheid voor participatie en inzet dan voor zaken die verder weg spelen. Dit gegeven manifesteert zich vooral in landelijke gebieden. In heel veel dorpen en buurtschappen blijkt het verenigingsleven in allerlei verbanden nog steeds te floreren, terwijl landelijke evenknieën van eenzelfde verband nauwelijks het hoofd boven water kunnen houden.